somber en grauw. Was er niet zooeven, toen ze uit het venster keek, iets dat haar meer dan het andere bij zonder bezig hield? Het moet zoo zijn, ze voelt het duidelijk aan iets in haar borst. O ja, dat takje daar in de hoogte, dat als een dun, duizel-hoog smal bruggetje uitsteekt en hangt over de straat, die de bodem ts van een diep ravijn. En toch nog iets anders ook. . ah, nu weet ze ’t: de wind speelde met het blaadje, als kat met muis! Het hangt er nog, het heeft zich flink verweerd. Geen wonder. . het hangt daar zoo gevaarlijk boven het diepe ravijn, het hangt aan zijn takje zoo los! Ja. . maar blaadje, je minuten zijn geteld. . je hebt daar nu van de lente af gehangen, je zat stevig vast en kon dus lekker veilig schommelen boven het diepe ravijn — toen werd je al grooter, al ouder en ouder, toen werd je heel oud en bruin, oude menschen worden grijs, oude blaadjes worden bruin. . je steeltje raakte losser, bij oude menschen gaan de tanden losser zitten. . en nu is het gauw met je gedaan. . je leventje is uit.. en de wind die met je speelt, dat is de Malach-hamowes, 10) ook de menschen kunnen den Malach-hamowes niet zien, en zoo meteen komt hij je halen. . Hè, je zoudt er zelf bang van worden. . bang van den wind!
Maar in de kamer is ineens luid lachen losgebarsten, Schmoel Konijn boven allemaal uit, zijn mond wijd open. . en Juut, nu niemand kijkt, pakt het voorlaatste chassee-tje van de schaal!
„Wat is er, waarom hebben ze zoo’n pret?”
„Heb je dan niets gehoord? Heb je dan niet geluisterd?”
„Neen, ik stond even. . ik dacht even. . zeg het nu gauw!”
Hij fluistert het vlug en zacht aan haar oor, — hij is natuurlijk bang dat hij van wat nu tusschen het lachen door wordt gesproken niet alles hoort — waarom het
154