Onder de dood-grijze regenhemel loodwoog op 't winkeltje de stugge vijandigheid van 't dorp, al kwam 't niet tot gewelddaden, werd er alleen 's avonds uit de verte meestal, maar ook dichtbij, triestig-lollig geschimpscholden, waarbij een enkele keer wel de deur openvloog met rad-driftig geschellebel. Maar daar kwam niemand op, want verkocht werd niets meer.
Enkele keren, overdag, kwam er nog wel een boerin, brutaal eisend garen of naalden, die ze in de andere, nog kleinere winkeltjes en bij de boer-optrekkende kooplui niet naar haar zin gevonden had. Joop hielp dan zwijgend en geen woord viel in de stugge stilte tussen 't kortaf believen der boerin en 't neerkletteren der centen op toonbank.
En langzamerhand begonnen ze nu ook met pakken en 't zwierige, met 'n ietsje kleur-bewustzijn ingerichte etalagekastje eenmaal aangeroerd en in wanorde, lieten ze, bedrukt en verkommerd, het winkelgordijn óók maar toe, afsluitend het binnen, of daarin niets meer leefde. In durende schemering achter dat gordijn, waar ze zich veilig voelden voor vijandige spot, bewogen zich mensen en kinderen.
Op aandringen van de oude schoolmeester, bang voor twist en krakeel, waarin hij geen partij durfde kiezen tegen de boerenkinderen, die in november smakelijke varkensdelicatessen mee brachten, was Saar van school genomen 'nu ze toch gauw weggingen'. Zonder weerwoord, met z'n moede lach van berusting, had vader het de meester toegezegd.
Ze kon nu meehelpen pakken en een handje uitsteken in 't huishouden. Doch lange uren zaten de kinderen ook spelend onder de donkere toonbank, of pias-knoeiden op 't erfje met water.
Zorgzaam werd ingepakt. De jongenspakjes, handig gevouwen, gingen in grote kartonnen dozen, en de rood-zijden zakdoeken streek moeder voorzichtig uit tussen twee vochtige doeken; dan werden ze gepakt in platte, glimmend-witte doosjes.
Zo lag al gauw kil-kniezig het planke-winkeltje, met het uitstalkastje van dof, muf grijs, alles gelig bezeefd van licht door neergelaten gordijn.
Zó de dingen, haakten ze allemaal naar de dag van weggaan, 't
68