kop, woedde brandde op naar z'n ogen. WSt moest-ie nou beginnen... ? Hier hadden ze wat, goedkoop wonen, weinig behoefte, gezond voor de kinderen, die waarachtig wel 'n hap lucht mochten hebben. Moesten ze terug naar Rotterdam, dan werd 't weer krimpen in een krot... toch niks-an-te-doen, niks en niks an te doen, huilde 't rond in z'n kop...
Giintzel, terzij naar 'm kijkend, verlangend weg te komen, in vage spijt over z'n eigen goedigheid van nog eens met-de-lui-te-gaan-praten, stond ongeduldig beenwiegelend de moeder aan te horen. Haar ouwelijk gezicht met de scheefgetrokken, dunne bandeau, verplooide in huiltrekken. Soebattend stond ze voor 'm, betogend 't zelfde wat vader in zich zelf zat uit te piekeren... De kleine kinderen waren de deur uitgelopen, speelden op 't erfje achter 't huis. Ze hadden geen plezier in de kamer, waar moeder huilde en vader zo akelig zat... Bram, zich verbijtend, nijdig gesmakt z'n breed jongenslijf in een hoek, keek naar z'n vader, die kommerlijk en bleek in z'n stoel zat, duwde voettrappelend de vuisten in de ogen...
Zachtjes bij de tafel was Joop bezig de broodkruimels, op 't witte kleed verspreid, met de hand bijeen te vegen...
Verstrooid bewoog hij z'n vingers langs 't tafelblad, hoofd in luisterhouding gebogen.
Oude Rus had geen woord gezegd. Zwijgend nu trok hij z'n kale kaftan aan, en de kinderen, die luidruchtig weer binnengekomen waren en om 'm heen drongen tot afscheid, legde hij de handen op 't hoofd, ze zegenend, met zacht-melankoliek lippengeprevel en ritmisch bewegen van z'n hoofd op en neer. Toen drukte hij de moeder, die bedroefd, schort voor de ogen, te huilen stond, de hand en nam z'n pakje van de tafel om heen te gaan. Joop en Bram, met handdrukken, zeiden: 'mazzel en brooge, rebbe' en hij dankte, op z'n stameltoon: 'goeie jongens ben jullie, goeie jongens allebei.' De vader stond op en de winkel door geleidde hij de gast naar buiten, wees hem, in de deuropening staande, de weg naar een verder-liggend dorp, al te zien als bleek-flauw kerkspitsje met golflijn van daken. Even nog praatten de beide mannen met zorgelijk hoofdschudden tegen elkaar, toen ging de Rus, na dank en hoffelijke
66