zwarte, plakkerige schijfjes roggebrood daartussen in een zakdoek van vaal-rood katoen. Maar de vader zag opeens Güntzel inkomen en verbaasd bedacht hij, wat die nu nog moest komen doen.
'Ja, vadertje,' joviaalde geforceerd de huisbaas, 'daar had-je me weer! 't Is geen prettige boodschap, die ik je gisteravond ben komme brengen, waarachtig niet, voor mezelf ook niet, hoor... Maar 't is niet anders, en 'k zeg 't je nóg eris... je mót eruit man...'
'Zó,' giftigde Bram, 'dat zégt u nou en... en... waar moeten we dan naar toe, zeg-u dat nou ook eris!'
'Hou je mond erbuiten, jij aap,'nijdig gaf Güntzel terug, 'k praat met je vader en niet met jou.'
'Goed, góéd, Güntzel,' zei, moe gebarend met de hand, de vader. 'Je praat met mij. Maar ik heb niks te zeggen, 'k Zeg, dat 't góéd is... Eéns schlemiel, altijd schlemiel... dan gaan we maar weer... verderop maar weer...'
De moeder begon nu ook te klagen... met bezorgd-huilerige stem:
'Gaan we maar weer... waarheen? Waarhéén, vraag 'k! Veel hebben we hier niet, ergens anders hebben we ja niemendal. Soms verkoopt Joop aardig wat... ginder-óp, waar ze 'm niet kennen... Nou weer weg, nou weer weg... Wat leggen we iemand in de weg? Wat dóén we?...'
'M'n goeie mensen,' coupeerde Güntzel luchtig, 'ze willen jullie eenvoudig niet hier hebben. Je weet' -zich tot de vader wendende-'je weet zelf hoe de boeren zijn. Ze hebben nu eenmaal wat tegen jullie Joden-ja, mensen, ik commandeer 't ze niet-en ze zeggen maar, er zijn hier nooit geen Joden geweest... en ze zulle d'r niet komme óók... Zeg-u nou maar, wat ik d'ran doen kan. U bent nou óók man-van-zaken... 't Is niet anders, 'k motje opzeggen... 'k Heb me daar gister een relletje voor me deur gehad... lang geen gekheid... läng niet...'
Bedrukt zwijgend, niet luisterend naar Güntzels betoog, zat de vader in een stoel neergezakt... Al had-ie 't zien aankomen, 't viel 'm toch lelijk en lelijk op z'n dak...
Waar moesten ze, in-godsnaam, nóu weer heen... ? Nergens zag hij een cent verdienste, nergens was wat... Zorg kneep hem in de
«5