'Maar je weet toch,' zachtmoedig coupeerde moeder 't verhaal, een driftbui voorziend en die zo trachtend te weren, 'je weet toch, dat vader 't niet hebben wil. Dan moetje maar doorlopen...'
Saar, zich diep-verongelijkt voelend, weer terug:
'Moet je maar kénnen, als ze in een kring om je heen staan en je treiteren...'
'Wat deed je erbij ?' snauwde de vader, boos, geprikkeld door de tegenspraak. Al die vechtpartijen óók nog namen 'm 't beetje klanten af, die nog bij hém kwamen, omdat hij goedkoop was en allerlei dingen in voorraad hield, die de boerenwinkeltjes misten. Vanmorgen had de huisbaas hem nog aangesproken. Geen kwaje baas, wat onverschillig. Zat hier om te potten, een mooie kous te mesten. Güntzel heette-die, 't was een bakker uit Westfalen, die een raar Hollands eruit flapte en daarom door de boeren op de hak werd genomen. Maar z'n brood vonden ze lekker en allemaal kochten ze bij hem. Zo had de Mof er alle eigen-bakkertjes uitgewerkt met slimme reclame-vindseltjes van paasbrood en wat toe voor de kinderen. Hij potte mooi, dit huisje was van hem en zijn eigen huis.
Maar de laatste tijd kreeg hij last met de boeren. Hij lag onder één deken met de Jood, zeiden ze. Had hij niet verhuurd? Zou zonder hém dejodenboel ooit in 't dorp zijn gekomen? Hij moest blij zijn, dat ze hém met vrede lieten, hem begunstigden. Wat had hij, Mof, die Jodenpan erin te halen ?
En Güntzel, hoewel vredig, niets tegen 't gezin hebbend, zich zelfs, ook vreemdeling, tot hen aangetrokken voelend, werd onder 't gevit en de aanmerkingen weieens benauwd voor z'n zaakje. Had-ie 't ook maar nooit gedaan! Maar 't huisje stond al zo lang leeg en 't waren toch ook fatsoenlijke mensen. Toch gaven ze, al was 't buiten hun schuld, heel wat herrie op 't dorp.
De vrouw vertoonde zich nooit, de man heel zelden meer buiten de deur. Joop, die de inkopen deed, in de stad, een halfuur sporen ver, lieten ze meestal rustig, omdat ze in hem de Jood zo niet zagen en omdat hij, stil en witjes, héél vroeg al op het pad was, een uur aan de loop vóór 't station bereikt.
Doch Bram, sterke jongen, die de boerenjongens aanvloog als ze maar naar 'm wezen, en de boeren brutaliseerde, was de ergernis.
49