komen. Van het laatkomen en 't bemorste jurkje begreep ze dadelijk en tobbend, hoe dat nu weer goed te praten tegen vader, die lelijk uitvallen kon de laatste tijd, schoof ze, bezorgd hoofdschuddend, stilletjes het kind naast zich, aan de raamkant.
Daar stond ze wél nauw, maar heerlijk veilig, en zó voelend, lei ze, poezig vleiend, haar jong-fris kopje tegen magere moeder aan.
Zo hef stond ze daar, 't goudige haar diep schaduwend over de ronde wangetjes, dat vader, haar opeens in 't oog krijgende, niet boos was en alleen grapjes maakte over haar listig binnensluipen. Hij zette haar op z'n knie en, 't bemorst jurkje ziende, gaf hij haar grappend wat zachte tikken.
Maar Bram, met z'n hoge jongensstem, reclameerde de avondboterham, vertellend luidruchtig, hoe hij rammelde van de honger. In de schemering van 't achter-winkels kamertje schikten ze voor 't brood-eten nu allemaal om de tafel, nauwtjes gedrongen de vijf kinderen, van welke Saar op één na de jongste en Joop met z'n zacht-sympathiek jongensgezicht de oudste. Kibbelend en duwend om een plaatsje, vulden de kleintjes 't schemerkamertje met hun rumoer, dat de moeder, door een paar sussende woorden, bedaren weer deed.
Maar wilde Bram, jongen van veertien, loerde grappig-brutaal met clown-gebaar in de broodbak en vroeg, half-verlegen, omdat hij wel wist, dat 't niet kon: ,of er geen kaas was...'
Vaders vriendelijke gezicht verplooide tot grommigheid en bits beet hij naar Bram:
'Nee, er is geen kaas, de boel gaat er nogal naar.'
Zacht erbij zei Joop, iets verwijtend:
'D'r is vandaag niks verkocht, Bram...' Maar vader wendde zich plotseling, kort, als herinnerend, naar Saar:
'En wat hebben ze jóu weer gedaan, hoe was jij weer zo laat van school, vanmiddag ?' Saartje, met haperig stemmetje, bang voor nu nog straf, misschien wel klappen als vader zó kwaad keek, vertelde van wat gebeurd was bij 't takken-spel. Waarom gunden ze hair nooit eens wat ? Zoveel takken waren er en geen-één had ze er mogen hebben. Was dat eerlijk, dat moest vader maar zelf zeggen! En ook waren ze haar aangevlogen, zij had zich alleen verdedigd...
48