mooie griffels in houten doos en 't dunne geschiedenis-leesboekje met dat vreselijke woord binnenin. En z'n hartje was zwaar.
Als hij dan, even later, in z'n bank zat, had-ie plotseling 't vreemde gevoel, of-ie nu voorgoed in de school zou moeten blijven... of 't nooit meer twaalf uur zou worden en hij nooit meer de speelplaats en 't bruine paardje in de wei zou terugzien.
Meester tikte met z'n stokje op de voorste bank en kuchte. 'Handen mooi,' beval hij. 't Was 't jongetje, of hij nog geweldiger eruitzag dan anders en gedurig keek naar hem. Nu goed oppassen, nam hij zich voor, en hij zette z'n schrale lichaampje rechtop in de bank, legde z'n gezicht in 'n plooi van opgewekte belangstelling.
Meester zei immers altijd dat-ie zo suf keek... en hij wilde nü niets doen, dat de magere man vóór de klas onbehaaglijk kon stemmen.
Als ze nu allen stil zaten, handen gevouwen tegen de bankrand, ogen in frisse vroeg-morgen aandacht naar 't schoon gesponsde bord, waar nog enkele zwart-natte slierten vlekten tussen 't grijze opgedroogde, begon de meester met z'n monotone dreunstem de lijst voor te lezen, van wie 'r waren en wie niet, de meisjes eerst •en de jongens dan. Hoorde je je naam, dan had je te zeggen 'ja, meester' en wie dat verzuimde kreeg 'n afkeuring. Zo'n afkeuring was gauw verdiend en twee ervan beduidden schoolblijven.
Maar van 't jongetje, dat zo braaf zich had voorgenomen flink te zijn en op te letten, dwaalde onder 't klinken der eerste namen over de stille, gedresseerde klasse van meester, die orde heeft, de aandacht al af naar de witte muurplek, tussen de kaart van Nederland en de scheurkalender... waar hij nu zéker wist, dat, als hij dat woord zei, die vreselijke naam, de hand zou te voorschijn komen zoals eens op 't feest van die dronken, slechte koning-ach, de naam van die vorst was 'm ontschoten-en 'r griezelige dingen neerschrijven. Alleen als hij 't zei. En dat gaf'm de beklemmende sensatie, dat God nu uit de hoogte van de hemel zat te kijken... naar hem alleen, en scherp te luisteren, wat hij zeggen zou...
De andere jongens mochten zeggen wat ze wouen. En ze mochten ook dóén wat ze wouen buiten-school, en ze mochten éten wat ze wouen. Hij niet... hij was anders dan zij... anders in alles. Hij droeg wel kleren als zij... ging wel op dezelfde school... speelde ook
15