wel met hen... maar hij was toch anders. Thuis spraken z'n vader en moeder 'n andere taal, de taal, waarin hij z'n gebeden zei... de voeten aaneen, en 't gezicht naar 't Oosten... juist naar 't Oosten. Tussen hemd en kieltje droeg hij 't vierhoekig kleedje van wit-en-zwart met de lange, gele draden... 't arbang-kanfous... en hij wist, dat droeg in de hele klas hij alleen.
Voor hem alleen waren er dagen, dat-ie niet eten mocht, en niet drinken, 't hele etmaal. En hij vroeg zich af of 't om dit-alles was, dat de jongens eigenlijk liever niet met 'm speelden... en hij dacht van wél, begreep alleen maar niet, waarom God de een allerlei dingen verbood, die 'n ander gerust mocht doen, en waarom hij dan juist een Jood moest zijn, die niets mocht. O, en hij was zo innig graag een van de anderen geweest... niets meer dan 'n gewone jongen in de klas, als Niek en Jaap, op wie niemand lette, die gewoon meespeelden-en als ze vochten, was 't om knikkers of een peer, niet om dat akelige schelden-die geen briefjes meebrachten, geen andere feestdagen hadden, op zondag spelen mochten wat ze wouen... wie niet dit en dat verboden was te eten, zoals hem.
En hij stelde 't zich nu zó voor dat God 'n meester was, die de hele klas met rust liet en, vals, één enkele jongen altijd maar zat op z'n vingers te kijken; en die jongen was hij. Tranen van zelfbeklag kwamen 'm in de ogen wellen... en van mistroostigheid, omdat-ie d'r maar niets van begreep. En wat had-ie d'r toch al 'n keren over nagedacht, 's nachts in z'n bed,-waarom hij toch in alles zo anders moest wezen. Zei vader niet, dat 'n mens blij moest zijn, als-ie 'n Jood was? 'n Mens misschien... maar 'n jongen...!
Z'n buurman in de bank stootte 'm aan... 'Jai,' zei-die... 'de meester roept je...'
Onthutst keek-ie op, zag de strenge ogen van meester vlak op zich gericht. Gewild-langzaam, daardoor immers indrukwekkend, herzei de meester z'n naam, hoonde erachter... 'O, zat jij weer te suffen... Piet van Leeuwen, teken 'm op voor een afkeuring.'
'Ja, meester,' zei Piet, gretig, blij, dat hij vandaag opschrijven mocht, haalde haastig z'n lei uit, kletterde die neer op 't plat van z'n bank, zocht 'n griffel uit z'n koker. De meester was weer terug in z'n vorige houding-beide handen gesteund op de voorste bank en
16