plaat, die in de eerste klas aan de muur Ling, een nieuwe 2eker, want fris-kleurig en in zijn tijd daar nog niet... en die hij zo graag eens van dichterbij had bekeken, als hij 't de juffrouw maar vragen dorst. En verdrietig bedacht hij, datje op school eigenlijk niks durfde.
Straks, om twaalf uur, zou die zonnige kleine wei er nog zijn, en 't gelukkige, bruine paardje dat maar altijd graseten mocht en waarop alleen nu en dan 'n jongetje reed-,was hij dat jongetje maar. Straks om twaalf uur;... hoe kwam 't toch, dat 't dan buiten heel anders was dan nou... en als je soms eris onder schooltijd op straat kwam... als je naar huis was gestuurd, omdat je wat had vergeten of zo'n erge kiespijn had... dan was alles pas vreselijk veranderd... helemaal raar... net of je dan er helemaal niet meer bijhoorde en iedereen je aankeek. En dat was ook zo, als je woensdagmiddag stilletjes eris op de speelplaats kwam.
Had-ie nóu niks vergeten?,.. Nee... z'n griffels waren geslepen... Z'n handen schoon ? Kritisch bekeek-ie de slappe, witte pootjes, met blauwe aartjes in de dunne, bleke palmen en buitenop wat bruiner, met heel kleine, glanzende haartjes. 'Gelukkig schoon,' zuchtte hij en likte een beetje loodgrijs griffelslijpsel er met z'n tongetje af... Alles was in orde... maar dat veranderde niks... dat veranderde helemaal niks aan 't vreselijke, dat komen moest, 't woord, dat hij niet zeggen mocht en waarover hij zou moeten praten in de volle klas... voor alle jongens en de meester.
En de jongens plaagden 'm toch al zo... en de meester... had-ie 'm niet laatst horen brommen, toen-ie vrij-vroeg voor de jaartijd van z'n grootvader... 'dat joden-gezanik altijd...' Zeker, hij had 't gehoord, maar wat duidelijk. Maar thuis had-ie 't toch niet verteld, want vader schreef altoos briefjes aan de bovenmeester, als 'r 'n jongen 'Jood' had gezegd of'smaus'. En bovenmeester, als-ie 't gelezen had, zei 'goed' en dat-ie 't verbiejen zou, en hij zelf dreigde daar dan alvast mee... 'wacht maar... bovenmeester zal-je wel.' Maar later kwam die jongen dan en zei... 'nou lékker... bo'meester het tóch niks 'zeid...' en dan weer derachter... 'smausie'.
Nou praatte-die er maar niet meer over en vist niet over dat van de meester... Hij had zo 't land aan die briefjes van vader en hij benijdde 't de andere jongens, dat zij nooit een briefje meekregen, dat