maar er waren geen schepen, geen lucht, geen hoornen, enkel die gele schemering.... en ze rende, zooals je in werkelijkheid nooit zou durven over de lange platte en de korte hooge bruggetjes, omdat ze maar één leuning hebben en altijd zag ze haar broertje voor zich uit.... en hij zweefde nu werkelijk, ze zag zijn beenen niet.... toen hielden ineens de bruggetjes op, het laatste was een hoog, en verder en rondom niets meer dan water, dat gelig schemerde, en waar geen eind aan was, ze vloog bij het laatste bruggetje op, en haar broertje was verdwenen.... en bovenop stond het schrikding van het dak van de smederij en de krul wees het water in, als een groote, kromme vinger wees het neer, maar het water was gesloten en stil, niets roerde, niets repte, ook geen geluid.... en toen kwam ineens, ver over het water, uit de kim, zooals de zon opgaat.... maar het was niet de zon.... het was een groot, bleek, gruwelijk gezicht....
Sinds durft ze zelfs niet meer naar het schrikding kijken, maar daarom voelt ze wel in het langs loo-pen hoe het kijkt naar haar, want stellig weet het dat het in haar droom is geweest.... en dan gaat het heet en koud door haar heen en haar beenen voelt ze als zwellen en machteloos worden, en als ze ergens ooit in de modder uit zou glippen, dan daar.... het pad is ook zoo stil, zoo achteraf, zoo verlaten.... zijn er maar menschen, dan is dadelijk de angst veel minder.... soms roeit er een boer met een melkschuit voorbij.... soms staat er een jongen te visschen.... en vandaag, o geluk, zit er juist tegenover aan den kant van den weg een oude man, die gras snijdt en bergt in een grauwen zak. Hij is oud en heeft een mummelmondje en lijkt op de vrouwtjes van het
45