ook meer dan twee uur vroeger׳—, de heele marktplaats ligt nog in de volle zon. In de gouden zon, breed en leeg en toch heel anders dan andere dagen, want vandaag is het markt geweest en de markt is nauwelijks afgeloopen.... zooeven is ze nog de dikke hoedenvrouw, die altijd schreeuwt en grappen maakt —׳ een aardig mensch, maar je durft niet goed naar haar kijken, want haar eene oog is troebel en dof, een meikoog noemen ze dat — tegengekomen, haar pak op den rug, het reikte nog hooger dan haar hoofd en is zoo geweldig groot en zwaar, dat ze zich bijna niet roeren kon. Ze was heesch van het schreeuwen en maakte toch nog grappen met den boeken-man. Hier stonden ze, over den slager, naast elkaar. Nu ze even in de zon op de leege markt blijft staan is het precies alsof ze ze allemaal nog ziet.... de hoeden-vrouw en de boeken-man en de lintjes-juffrouw en het oude kereltje met potten en pannen.... allemaal zijn den heelen dag aan het grappen-maken en zingend roepen.... en de boeren, die niet lachen en schreeuwen, maar binnensmonds* mompelen en halfluid fluiten en pruimen en spuwen voor zich uit, en de bloemen-mannen, die je half-boeren zou kunnen noemen, want ze dragen geen klompen en jasjes over hun boezeroens, maar petten weer wèl en geen halfhemdjes.... je ziet ze allemaal nog staan, ofschoon ze er niet meer zijn, dat komt omdat het nog zoo kort geleden is dat je ze werkelijk zag, een paar uur nog maar.... in het middaguur, allemaal bij elkaar. Het zag eruit, alsof het zoo hoorde en altijd zoo blijven zou.... en nu zijn ze weg, de paarden voor wagentjes weggedraafd.... de koeien met nieuwe meesters naar vreemde stallen gegaan.... nu is elk een kant uit, ze weten misschien niet eens
39