MENSCHEN EN MENSCHEN
In vroeger jaren al, toen Kleij nog niet zooveel grond had als nu, nog met de groentekar langs de menschen ging, nog Kleij de groenteman heette, ׳— nu zegt Moeder altijd Kleij de tuinier ׳— mochten ze eiken Donderdag de peterselie en de selderie voor de soep van Vrijdagavond bij hem uit de kweekerij komen halen. Die werden dan, voor een stuiver van elk, waar ze bij stonden, versch gesneden, want uit peterselie en selderie gaat, zegt Moeder, door het hotsen en schudden op de kar, het aroma verloren en voor de Sjabbossoep kan niets te goed en te geurig zijn. Nu hebben ze groente van schelen Muis, want Kleij komt niet langer met de kar, hij heeft geld geërfd en een mooi huis laten bouwen, bij zijn kweekerij, dat ״Eben Haëzer" heet: Kleij is fijn —, maar ze komen nog wekelijks voor de soepgroente, beurt om beurt, en wie van de twee thuis blijft helpt Moeder de lepels en vorken poetsen, dat ze als echt zilver zullen glimmen naast de borden, Vrijdagavond, onder de Sjabboslamp. Het is allebei prettig en het weer maakt uit wat het prettigst is, want Kleij woont een heel eind weg, in een buurt waar ze zelden komen, omdat er hun scholen en winkels niet staan en ze er geen bekenden hebben, zoodat het bijna lijkt, alsof ze op reis gaan naar een vreemde stad of dorp. Zij treft het vandaag met haar beurt, want het is zomerweer.... Het is ook al Mei, en de dagen worden langer. Dinsdagavond raakte de rand van de zon juist aan de aarde, toen ze om zeven uur thuis kwamen uit het Joodsche school—, en nu is het al weer twee dagen verder, en het is
38