22 ״AL OM EEN SUIKER BALLETJE..,.,.
De klok slaat vijf, daar voor hen uit, de Oostertoren ! En zoo pardoes blijft hij staan, terwijl zij doorloopt, natuurlijk, dat de melk opsprong tot over den rand.
״Wat heb je toch ? Je laat me schrikken !"
„Spuug uit!"
„Wat ? Wat moet ik uitspugen ?"
„Je balletje ! Je gomets-balletje. De klok sloeg vijf uur. Je weet wat mijnheer Hamel zei, gister op school... na klokslag vijf geen gomets meer. Je doet zonde... je doet al dertig seconden zonde. Spuug uit dan !"
Het lekkere balletje, waarop ze zoo zuinig mogelijk zoog, dat ze telkens zelfs even verstopte achter haar kiezen, als al te overdadig het warme, zoete stroomde door haar keel ! Dus daarom at hij, zonder haar te waarschuwen, het zijne op ! Had ze maar geweten, ze had natuurlijk ook het hare doorgeknauwd, dan was het nu ook wel op, maar dan behoefde ze het tenminste, niet uit te spugen.
„Spuug uit! Je doet al vijftig seconden zonde l"
O, gelijk heeft hij 1 Gelijk heeft hij ! Klokslag vijf is klokslag vijf. Verboden is verboden.
„Daar dan..."
Daar ligt het op de steenen, glimmend-bruin is het. Even geleden zat het in haar mond, gaf zoet en warm, dat gleed door haar keel —, nu voelt het daar leeg en droog —, en het hoefde niet, het was nog lang niet op. O, die leelijke vaische duivel l Wat zal ze hem? Aanvliegen zou ze hem, tegen den grond gooien zou ze hem, als ze maar dorst om het emmertje ! Dat houdt hij te goed, maar één stomp kan ze hem toch geven, als ze even het hengsel neemt in de andere hand.
Ze deed het te driftig, ze deed het te snel. Niet veel scheelde het of de heele emmer lag over den grond ! Nu gleed alleen het gladde hengsel haar