100
toen ze tot haar schrik bemerkte dat al de dingen, die ze wist, en al de meeningen die ze bezat, juist even goed waar als onwaar konden wezen, en hun ״waarheid" voor haar op niets berustte dan op haar eigen tot nu toe onaangetast en onom-stootelijk geloof, ondervond ze voortdurend een gevoel, als was alles in haar losgeschroefd, zoodat ze banger werd dan ooit om zich te uiten en angstvallig over niets sprak dan over die alledaagsche zaken, waarin meeningverschil en dus de kans zich belachelijk te maken, uitgesloten was. Haar zelfvertrouwen, de laatste jaren op de school eenigszins herleefd, slonk weer weg in deze nieuwe, voorname en zelfbewuste omgeving, waar elkeen zoo twijfelloos zeker was van eigen waarde en eigen gelijk, dat Heieen, van nature alreeds weinig tot hoovaardij geneigd, in een volmaakten kleinheidswaan verviel.
Dikwijls kwam er bezoek, dan werd er wijn gedronken en kaart gespeeld, de beide nichtjes dienden de thee, schonken den wijn en deden zonder haperen mede in spel en in gesprek. He-leen sloeg het gade en bewonderde ze om het gemak, waarmee ze zich bewogen, om de wijze, waarop ze zich kleedden en het haar droegen, ze luisterde oplettend en trachtte naarstig zich den toon van hun gesprekken en hun omgangsvormen eigen te maken. Want ze wilde dat de menschen haar aardig zouden vinden en van haar houden, en ze benijdde heftig diegenen, wien dat geluk