85
en schertsen en lichtvaardig babbelen, moest hij anders zijn dan de anderen, hij alleen? Waarom zweepte het geringste haar op tot schreien en verwijt, tot een sombere prikkelbaarheid, sloeg haar blijde stemmingen neer, zonder dat ze het weerhouden kon, zoodat zij pruilde en mokte, tot hij norsch er tegen in ging en ze boos van elkander wegliepen? Ze begreep zichzelf niet, het maakte haar bang en schuw en wond haar op tot wanhoop. Kwam ze na zulk een bedorven samenzijn terug in huis, dan wierp ze zich als een ziek dier in een hoek, kreunde van snijdende smart, antwoordde niet, verweerde zich niet, weigerde naar school te gaan en wenschte, de lange, nachtelijke uren door, dat ze den morgen niet halen zou, om het ontwaken te ontgaan, dat zulk een herinnering achter zich aan sleepte. Den volgenden dag was ze bleek, kon niet eten, liet haar werk liggen, opende geen enkel boek —, dan kwam in den middag een briefje van haar vriend met vluchtige woorden van teedere vleierij, en het leed lag geveld. Verbaasd uit haar tranen keek Heieen erop neer. Was het wel zóó erg geweest? Maar een volgende maal leed ze weer even sterk en even fel, nadat dezelfde dingen voorafgegaan waren.
Ook deerde haar zeer het gepraat en geplaag op school, de verholen schimp van juffrouw en meesters, het bitse stoken van de meisjes. Het kameraadje van het feest meldde Heieen bijna dagelijks nieuw, lichtvaardig kwaad, dat ze van