78
trilde haar adem uit haar borst, ze bleef plotseling staan en keek op naar haar nieuwen vriend.... ״Ik wil je iets vragen, zei ze — je weet zoo veel.... zou het werkelijk mogelijk zijn te leven, zooals het in de boeken staat....?" En zooals achter den klokkeslag nagalm zacht en zwak, wiegde in haar achter de vraag een andere, onvast en niet gesproken. ... waarom ze juist dit, en waarom ze dit juist nu wel vroeg____
De jongen naast haar was onthutst en keek even wezenloos op haar neer, maar al gauw brak zijn lach weer door en hij zei Heieen, dat het antwoord op die vraag afhing van de boeken die ze bedoelde en dat ze hem maar eens zeggen moest, welke boeken ze had gelezen.
Heieen nam dit als vollen ernst en vertelde hem en sprak plotseling snel en veel en vertrouwelijk, tot bij haar huis. Grauw en vervallen stond het in den nacht, en Heieen leed de vernedering van zijn blik, doch verbeet het en zweeg. Hij had het toch gemerkt en schertste en zei lieve dingen om het haar te doen vergeten. Toen sprak hij nog weer van het versje dat hij zenden zou en toen ze hem haar hand reikte, trok hij haar naar zich toe, bukte zich, nam haar hoofd tusschen zijn handen; ze liet hem half-verlangend begaan en ving de warmte van zijn lippen op haar open mond.
Schoon de morgen traag ontlook uit den nacht als een grauwe paddestoel uit den donkeren boschgrond, en troosteloozer dan zoo menig andere