77
meisjes hier de mooiste en stellig ook de liefste was. Hij zou een liedje op haar oogen dichten, haar oogen, die als zachte, blauwe vlammen waren en op haar bekoorlijken glimlach. Heleen's hart beefde in haar borst, terwijl ze naar die vleiende woorden luisterde; ze ademde zacht en snel, ving de schittering van haar oogen in haar eigen blik, maar kon bijkans niet spreken.
I¥aat in den avond bracht de jongen haar naar huis en ze liepen langzaam onder de boomen van de laan langs de rivier.
Heieen was nog nooit in dit uur van den nacht buitenshuis geweest en de nachtwind leek haar een vreemdeling, wiens gefluisterde taal ze niet verstond. Een machtige bekoring hield haar omvangen, — het ruischen en schuifelen door riet en takken, over de donkere akkers en langs het moede oevergroen drong haar borst binnen als een zaligheid, scherp en bijna smartelijk, want al te zwaar en niet begrepen. Haar knieën knikten en bijwijlen trilden haar voeten alsof ze niet voortgaan wilden. Zacht ademend keek ze om zich heen, haar oogen tuurden wijdgeopend, — alle dingen hadden in dit nachtelijk uur het zoet-zwaarmoedige, dat wat gevoeld en waar zacht en bang naar getast, maar wat niet gevat en niet genoemd kan wezen, het was in reuk én in gerucht; tot in het doffe bassen der waaksche honden toe. De jongen naast haar gaande sprak en lachte soms en drukte haar hand, doch Heieen zweeg, maar op eenmaal