75
kinderen, die meegespeeld hadden en nu door een kleine zijdeur, waar geen ander doorheen mocht, trotsch-lachend en gewichtig een voor een binnenkwamen. Heieen stond alleen. Ze keek naar de volwassenen op en hoopte dat een van hen haar iets vriendelijks zeggen of toelachen zou, maar in de glimmende, opgezette gezichten keken de oogen stuursch en verwaten, de toegenepen monden ontplooiden zich niet, de blikken wendden zich af na een seconde van koel neerzien. Heieen voelde zich verdrietig, wrevelig tegen elkeen en tegen zichzelf en ze had weer dat besef of ze jegens zichzelf zich misdroeg. Doch de muziek ving nu aan, luidruchtige stemmen riepen bazig om ruimte. Heieen werd nog verder weggeduwd, tusschen een man en een vrouw tegen een stapel stoelen aan gedrongen; huppelend in marschmaat trokken jongens en meisjes gepaard langs haar voorbij. Ze bemerkte wel dat zij het eenige meisje tusschen de volwassenen was, doch gaf er zich geen rekenschap van, tot haar kameraadje haar beschermend toeknikte aan den arm van een pronkerigen jongen; toen had ze moeite om niet in tranen uit te barsten. Na een korte poos zweeg de muziek, het kluwen ontwond zich, de paartjes, in de plotselinge stilte met lijf en ledematen verlegen, dreven lachend en links-buigend uiteen. Een jongen die niet had gedanst, doch met de handen op den rug rondgeloopen en hooghartig glimlachend toegekeken, kwam voorbij Heieen, keek haar