5i
niet en hield met alle macht hoofd en armen op de bank gedrukt. Ten leste werd de meester ongeduldig en zond haar op de gang, daar stond ze vernederd met oogen en keel heet en gezwollen en rilde van rampzaligheid.
Maar in die rampzaligheid sloop langzaam-aan een bevreemding voor zichzelf. Wat had ze toch gedaan, wat had ze toch gewild? Waarom was haar walging geweest? Om het liegen dat zijzelf vaak genoeg zonder blozen deed, als ze van straf of dwang vrij wilde komen? Neen, ze voelde het onderscheid zonder eenigen twijfel fel, maar tastte vergeefs naar woorden om het zichzelf duidelijk te maken. Doch dit oogenblik vol innerlijke zekerheid en onzekerheid tezamen zonk naar den bodem van haar gevoel en bleef er bewaard.
Wanneer in dien tijd van haar leven Heieen las of luisterde, kwam vaak dat vermoeden, alsof de dingen, die ze vernam, een dieperen, misschien bangeren zin hadden, dan hun schijn deed vermoeden. Ze onderging dat als beklemming, een benauwing, die even in haar opliep en in vage, nare mijmering vervloeide. Toen eens op een keer de meester van Indië vertelde, en hoe de bewoners er leven, zich tooien en eten, dat de Maleiers hun huizen beleggen met het loof van den nipah en de Boegineezen zich kleeden met schors, en toen hij plotseling opmerkte, dat dit alles niets te beduiden had en dat het volmaakt hetzelfde was een jas van wol of een jas van schors te dragen, naakt of