36
wat haar in verhalen en op haar zwerverijen blijde of droevig had ontroerd, zonder dat ze wist waarom, opdat ze het door zijn eigen wijsje als door een tooverwoord zoo vaak ze wilde zou kunnen oproepen en trachten te raden, wat het wel had beduid; zij vermoedde toen al vagelijk, dat achter elke aandoening een beduiden schuilt. Op deze wijze hield ze de kleinste gebeurtenissen en stemmingen jaren lang ongedeerd in zich bewaard en bracht ze in het licht, wanneer het haar behaagde of noodzakelijk scheen.