V.
ElyEEN werd twaalf jaar oud en kende van het woord vertrouwelijkheid het wezen niet, slechts den klank; er was nog nimmer vertrouwelijkheid naar haar toe gekomen of van haar uitgegaan.
Op school had ze nog altijd geen vaste vriendinnetjes, ze hechtte aan bezit van moois of lekkers weinig waarde, en kon er vooral dan licht van scheiden als maar haar deernis was opgewekt. Ze bezat noch den wil, noch het vermogen iets te weigeren, dat haar werd afgevleid en gevoelde zich edelmoedig gelijk de helden in haar romans, wanneer ze alles verdeeld, en niets voor zichzelf behouden had, doch de kinderen in de klas hielden haar voor suf, beroofden haar meedoogenloos, lachten haar daarna uit en lieten haar staan.
De begeerte naar kennis uit de tastbare werkelijkheid bleef Heieen ook in die jaren ontbreken; ze wist van geen enkel voorwerp, hoe het in elkaar