Heleen, een vroege winter

Titel
Heleen, een vroege winter

Jaar
1913

Druk
1913

Overig
1ed 1913

Pagina's
311



296

en vroeg haar zacht, wat of haar deren kon. ״Ik ben zoo dood-moe," zei Heieen dof, „zit heel stil en verroer je niet." Hij hield zich onbeweeglijk en Heieen droomde stil voor zich henen, dat ze nu zoo den ganschen dag tot donker-avond bij hem blijven zou, en daarna in zijn armen slapen en dat ze nimmermeer zonder hem en onbeschermd tusschen de menschen en bij zichzelf terug zou gaan, daar hij zich voor haar tegen haarzelf en voor hen beiden tegen de wereld zou verweren, tot haar eindeloos geluk. Ze zou niet anders dan aan zijn hand meer gaan, geen mensch haar meer deren, geen raadsel haar vervaard maken. Toen trilde plotseling de adem uit haar borst, haar zelfbedwang vervlood, ze greep om het te behouden als iemand die in het water vallend, duizelend naar den oever reikt, tastte mis en liet de vraag, die haar verraden en verderven moest, ontsnappen; ze lei haar arm om zijn hals en fluisterde, uit den aandrang van haar teederen hartstocht, „heb je wel ooit ook zóó naar mij verlangd?" In de bange stilte verroerde hij zich nog niet; het was die stilte, waarin na lang dreigen, de sneeuw begint te vallen in de schemering van den kortsten dag—, een boos beest wrong zijn kop door haar borst naar binnen en beet haar in het hart, haar hoofd zonk slap als een bloem, die het leven opgeeft, toen hoorde ze zijn stem, koel bedroefd om wat hij zeggen ging, „je weet toch wel, dat ik het altijd heel prettig vind als je komt."

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt met OCR (Optical Character Recognition).
Deze techniek levert geen 100% correct resultaat op. Dat betekent dat er onjuiste tekens in de tekst kunnen voorkomen.


Weergave
Afbeelding / Tekst (OCR)

Alle boeken in deze digitale bibliotheek kunt u gratis lezen of downloaden. Met een vrijwillige donatie helpt u ons met het in stand houden en verder uitbreiden van de bibliotheek. Klik hier als u een bijdrage wilt overmaken.