XXV.
EL/EEN geloofde geen oogenblik, dat hij haar liefhad en ze durfde zelfs niet verwachten, dat hij haar ooit liefhebben zou. Ze had zich in veel vergist, maar ze wist dat ze zich ditmaal niet vergiste, zelfs het aroom van teederheid dat meermalen zijn stem en zijn gebaar ontvlood, hoezeer het haar verrukte, het misleidde haar niet. Ze nam zich wel eens voor, enkele weken weg te blijven, om te weten óf, en op welke wijze hij haar tot zich roepen zou, maar ze deinsde terug voor de mogelijke uitkomst van die proef en liet het achterwege. De kwelling der onrust keerde bij vlagen terug, wanhoop en verbijstering bevlogen haar soms in den nacht, dreven haar uit bed en in jachtigen stap haar kamer op en neer. Als ze bij hem was, trilden vaak haar handen en deed ze onbeholpen dingen, of een vraag was haar ontgaan en ze gaf een verkeerd antwoord. Dan had hij wel eens een ongeduldig