25
toe afgereisd was, ze schreide om het meisje en om veel andere dingen, die ze gevoelen, maar niet benoemen kon, doch sprak er met niemand over.
Toen het in school tijd werd, een kaart van Italië te teekenen, kleurde Heieen, terwijl van teedere deernis haar vingers beefden, de plekken der meren zacht en wazig blauw —, ze boog het hoofd vlak op het papier en waagde het, het orgelspel uit de Luthersche kerk stil en zacht na te neuriën, toen zwol haar hart van zalig-smartelijk medeleed, haar stem brak, en in haar oogen rezen tranen, zoo verblindend en heet, dat ze zich niet verroeren dorst. Want ze was bang haar kaart te bevlekken.
Mooie namen bekoorden haar zeer en wekten gedachten aan ruimte en schittering in haar op. Eens was ze op een winternamiddag, dat het vroor, naar den strengen meester van een hoogere klas gezonden, waar ze met het gelaat tegen den muur in een hoek bij de kachel moest staan. De kinderen van die klas leerden in donker aardrijkskunde en plotseling hoorde Heieen den naam Rio de la Plata noemen. Daar ving voor haar oogen een dobberen van blankgezeilde scheepjes aan op een ruime, diep blauwe, koele zee. Groene kusten breidden naar alle zijden open, schuim vlijde zich in roomige zoomen erlangs, zijdezachte schapen graasden en blaatten. Het duurde maar even, toen verzonk het weer. Heieen staarde opnieuw tegen den grauwen muur, doch nu niet meer