24
ertegenaan en sloot de oogen. Dan vloeide een zoete droefgeestigheid uit de kern van haar hart vandaan en trilde in kringen door haar leden heen, zooals water, wegtrillend in het midden van een meer, zich wijder en wijder breidt en ten leste ook het oevergroen vangt en meevoert in zijn golving; haar dwalend gepeins stond stil, ze leek in eigen roerloosheid kwijnend op te gaan en te verdwijnen. Ze dacht nog aan het meisje met den mooiennaam, dat den verloofde van haar gebrekkige zuster zoozeer liefhad, dat ze zonder henj. niet verder wilde leven, doch evenmin wilde ze haar zusters weelde stelen tot haar eigen geluk. Dus ging ze, in 't wit gekleed, tegen den avond met haar rank roeibootje tot midden in het blauwe, koele meer, waar haar schoon, blank woonhuis stond, liet zich over den rand naar buiten glijden en verzonk. Het laatste dat ze zag, was een kerk met slanke spits boven het verduisterd groen van popels en cypressen en hoe de laatste kleuren van de dalende zon vervloeiden over het blauwe, blankwazige meer. Op den dag, dat Heieen dat zeldzaam ontroerende verhaal, 't welk in Italië voorviel, ten einde toe gelezen had, was ze zwaar van peinzen langs de kerk gekomen en had het orgelspel gehoord. En van nu af aan was die witte kerk met slanke spits en gouden zwaan en het gele plein met de goudloof strooiende kastanjes een plek van een vreemd land, van het land van Italië. Des Zondags was het, alsof ze daar naar