240
spelonken der onvoltooide huizen in, doch voelde niet haar gekende droefgeestigheid uit die schemering en die verlatenheid. Wat had haar dan in bescherming? Wat proefde er zoo zoet in haar keel? Vreugde? Vreugde waarom? O, dwaas die ze was, er bestond niets. Ze greep naar het pas voorbije oogen-blik, wilde het nog weer voelen, nog weer smaken, doch dit was verwisseld en verloren als in een wolkenspel. Eerst lijkt het een trouw en goedig schaap, het kind kijkt er naar op en verblijdt zich warm om wat het ziet, een ding van de aarde haalt het terug, éen enkel oogenblik en het ziet weer op en zoekt zijn schaap, nu is het een barsche hond of een booze man of niets meer dan een lompe wolk, die de zon verdringt en met regen dreigt.
Heieen lachte om haar angst te verdrijven, terwijl ze zich haastte naar haar huis. Was het zóó met haar gesteld, was dit haar besluit en de vastheid van haar voornemen? Ze hoonde zichzelf om zich staande te houden tegen wat ze haar dwaasheid achtte, doch dit belette haar niet, dienzelfden avond naar de oude vrouw te gaan en haar te verblijden met de tijding, dat ze nog niet heenging, maar voorloopig wonen bleef. Ook schreef ze den brief, waarin ze haar verzoek om ontslag ongedaan maakte.