III.
j^^jÉlES Zondags mocht Heieen graag naar 1 lllllllSIi stadj e dwalen en onopgelet zwerven li« tusschen de menschen, die te kerk WÊS&Ê& gingen, in een weelderigen geur van stervend loof, terwijl het zonlicht, uit de spleten der wolken gebroken, langs het loof van de bruine beukenboomen stoof en daartusschen zwervend roodgouden lichtjes ontstak. Ze was graag bij de Luthersche kerk, een sterk en blank gebouw met een slanke spits en een gouden zwaan boven in den hoogen gevel. Binnen het hek was een ruim plein met een heldergeel plaveisel, daar stonden kastanjeboomen in plekken schaduw en strooiden rozerood neer in de vroege lente. Heieen bleef voor het hek tot de kerk was begonnen, drentelde dan het plein op, liep er neuriënd heen en weer met de handen op den rug en wachtte op het orgelspel. Zoodra dat aanving, zocht ze haar plekje achter een nis, drukte zich met den rug