230
slaap en den vrede des harten terugvinden zou.
Toen Maart in het land kwam, vol lichtvaardige beloften, leefde Heieen op. Het vooruitzicht spoedig te zullen heengaan, lokte haar meer en meer aan. Wederom richtte zich al haar taaie verwachting op en naar een komend leven toe. Ze had naar hier en overal geschreven, wat ze gedacht had was geschied, ze had maar te kiezen, waar ze na Paschen wonen zou. Ze ging nu haar Zondagen besteden, om die dorpen te bezien en zich te vergewissen omtrent hun ligging, kleur en bewoners. Ze zwierf de vlakke wegen af, drong in de bosschen, tuurde de woningen binnen en sloeg de menschen, die ze ontmoette, aandachtig gade, als om te weten, welk een soort leven ze haar bereiden zouden als ze in hun midden te wonen kwam. 's Avonds was ze dan zoo moe, dat ze niet werken en denken kon en in halve verdooving op haar rustbank lag; in de nachten droomde ze kortstondig en benauwd en in de donkere stonden der slapeloosheid herdacht ze de jaren en de droomen van haar jeugd.
Eindelijk koos ze tot haar nieuwe woonplaats een dorp dat tusschen plassen lag, aan den zoom van bosch en hei. Ze kwam er toen de dorpsstraat vol stond van zon, de boomen beefden van verlangen om uit te knoppen en de boerenkinderen lentetje schenen te spelen met bloemenhoedjes en witte kleedertjes van den vorigen zomer. Hier wilde ze wonen, de meidoom zou er geuren tegen