73
laten vangen en misleiden. Tocli leerde Heieen nimmer zich aan de suggestie der zelfbewustheid te onttrekken. Met het peinzen over deze dingen bracht ze vele uren zoek, maar uit haar eenzaamheid trok toch telkens haar hart weer naar menschen, ofschoon ze even vaak ervoer hoe weinig ze met hen aarden kon. Er was geen conflict en er was geen scherpte of twist, maar altijd een onuitgesproken onwil: de volheid ontbrak, de warmte van het broederlijk samenzijn, die ze éénmaal voor zich en voor anderen had gedroomd. Steeds had ze vast en met benijding gemeend, waar ze anderen te zamen zag, vrienden en vriendinnen, verloofden, getrouwden, dat die warmte, die volheid dan tusschen hen aanwezig was —, doch ook die zekerheid verbleekte in 't van dichtbij gadeslaan: het leek wel alles vlakke gewoonte.... het andere bestond misschien niet eens.... althans, die ze kende wisten erzonder te leven....
Heieens vermogen, het werkelijke van het bijkomstige in de dingen te scheiden, door aanhoudend denken en ontleden gescherpt, had haar een groote vaardigheid gegeven in het snel en scherp doorzien, ze drukte zich goed en gemakkelijk uit en had, door gewoonte daarin geoefend, altijd haar redenen en motieven gereed ter hand. Ze begaf zich somwijlen in twistgesprekken en maakte zich warm, doch meestal tegen de meeningen der anderen — zelden voor eigen meeningen, zoodat het soms scheen, dat ze den eenen dag voorstander,