172
ze te beoordeelen, maar om ze te kennen en te doorgronden. Zelfbewustheid in houding en daden imponeerde haar licht, omdat zijzelve die miste —, en daardoor werd ze aanvankelijk sterk aangetrokken tot een bepaalde groep van vrij-levende jongelieden, jongens en meisjes, die wereld en menschheid, wetenschap en deugd minachtten, beschimpten en meelijdend bespotten. Heieen benijdde hunne levenswijze, zoo verschillend van de hare, geloofde dat ze voor zichzelf een eigen grondslag en stelligheid hadden en begeerde gretig daarin te deelen. Doch dit bracht enkel teleurstelling, ze voelde gauw en goed genoeg, hoe weinig bewustheid en echte ernst er in hun levenswijze zat, dat ze niet veel anders deden dan te zamen in een hoekje een nieuw kaartspelletje ontwerpen en spelen en schimpen op de menschen, die zich liever bij hun oude hielden — zonder dat het hunne iets meer was, — dat ze de wetenschap verachtten omdat ze niet rekenen konden, de gemeenschap omdat hm vadsigheid en zelfzucht elke beperking van lust en vrijheid afwees — dat ze bij voorkeur teerden op anderen en meenden zich van hun plicht te hebben gekweten door zich afzonderlijk en opzichtig te kleeden en te gedragen. Toen Heieen zag, dat ze zelfs in deze kinderachtige onderscheidingen elkander naaapten en in geen enkel ding een persoonlijk streven hadden uit te drukken, wendde ze zich van hen af, spijtig en ontdaan, dat ze zich ook ditmaal weer had