170
zich uit de nevelen der onbewustheid hadden losgemaakt en zich in die klaarte begeven, waar haar verrukt bewustzijn hun eenheid met al 't andere aanschouwen mocht —, zij verlangde van vreemden, dat ze iets zouden gevoelen bij haar zwak gestamel, haar ontoereikende woorden, Eeeren was niets dan rijpen, in 't stadig uitgroeien van aandoening tot begrip, een bewust-worden van wat sluimerend altijd aanwezig was geweest—, dit had Heieen zuiverlijk uit haar eigen ervaring —, hoe kon zij dan anderen iets leeren, iets doen begrijpen, dat niet verontrustend, benauwend, tot wanhoop drijvend, in hen zelf aanwezig was? Dit medebegrip, dat dan ook troost en steun inhouden zou, mocht ze alleen verwachten van wie in een gelijksoortig lijden had geleden, van wie denzelfden last op de schouders droeg —, niet van wie het uit de verte en slechts bij name, dat is: geheel niet, kende. En naast haar drang tot innerlijke kennis te geraken, groeide, in den beginne nauwelijks bewust, in Heleen's verlaten hart een andere drang, dat ze dezulken eenmaal zien en tot haar troost bereiken zou.