66
herkende ze een nijpend angst-moment uit haar kinderjaren: het gevoel voor de ״foto van een spiegelbeeld." Toen al had het zich voorgedaan —, al de verwarringen uit het zijnde en het schijnende dat zich toch altijd weer in een tastbaren vorm — het prentje — die misleidend een werkelijkheid scheen, — liet vangen, en nu, ze gevoelde zichzelf niet werkelijker dan een spiegelbeeld, maar de anderen zagen het prentje, noemden het met haar naam en achtten het een werkelijkheid.
Het eenige echt bestaande was htm verschil.... En als Heieen bedacht hoe ze jaren geleden er op was uitgegaan om in het verwarrende der verschillen een eenheid te zoeken door de verschillen te vernietigen, dan ontstond daaruit weer een nieuwe verbijstering: nu overkwam het haar vaak dat haar verschil met anderen, met dezen en met genen vreemde, dien ze ontmoette en gadesloeg op straat, haar het eenige bewijs leek voor haar zelfstandig bestaan. Was ze in een cirkel gegaan, aanhoudend, aanhoudend, en van het duizelend rondrennen dol geworden? De eene ontzetting volgde de andere op, sinds lang was elk innerlijk evenwicht uit haar verdwenen.
Ze verloor het vermogen, ieder ding op zichzelf te beschouwen en afzonderlijk te lijden of te genieten. Wenschen, feiten, verschijnselen, aandoeningen, ook de geringste, de schijnbaar-kleinste, zag ze als de stukken van een eindelooze