167
dooreengeworpen legkaart, haar was opgedragen die legkaart in elkaar te zetten. En ze wist zelfs niet zeker of er werkelijk een bestond. Het ontging haar geheel en al, dat elk stuk afzonderlijk in zichzelf volledig en op zichzelf schoon en aangenaam en belangrijk kon zijn—, ze gunde zich geen tijd tot kijken, ze trachtte slechts te weten waar ze het passen en voegen moest. Ze jakkerde in een tredmolen, rust was uitgesloten, een drijver zat haar met de zweep achterna, joeg haar op van morgen tot avond, van avond tot morgen. Ze was een kind op school en had een vraagstuk op te lossen gekregen: ,,wat is echt waar en wat is niet echt waar?" Voordat het klaar was, mocht ze niet gaan slapen, en een fout kon overal schuilen, kon binnensluipen en alles bederven, ze moest voortdurend wakker en op haar hoede zijn.
Ze voelde zich als iemand die met te veel pakken te zwaar en te ongemakkelijk beladen is en zichzelf uitput en zijn zenuwen breekt in zijn zorg om er geen enkele te laten vallen of te verliezen. Bukt hij zich om een verlorene op te rapen, dan ontvallen hem van een anderen kant twee andere, zoodat zijn hoofd gloeit, zijn handen zweeten en beven en hij bijkans neerstort waar hij staat.
Heieen trachtte vaak anderen in haar innerlijke bekommeringen te doen deelen in hoop op hulp en verlichting, want ze kon bijwijlen dit alles alleen niet dragen, maar ze vond die niet. De oude vrouw had geen andere troost dan het