i5i
een sombere aschvaalt, een sintelpad en een grauwe fabriek? Bestond het of bestond het niet, had het echte beduidenis of was het alles bedrog?
Heieen wist, dat ze met dit haar verlangen en deze haar smart niet alleen stond. Meer van het leven verwachten, meer van het leven begeer en dan het gaf, dan het verwezenlijkte — dit leek het deel van veel jonge menschen, levenden en langgestorvenen, ze had in velerlei gedaanten uit hun werken, een gelijke bewogenheid als een smartelijke verbroedering ervaren en verstaan.... moeten verwachten en moeten verlangen, om dan in verwachting en in verlangen teleurgesteld te worden.... het leek zoo wreed en vreemd en het leek toch wel een wet, voor velen de voorgeschreven levensloop. Als alles een doel had, een zin, een beduidenis, verborgen en versluierd, maar daarom niettemin aanwezig, wat was dan het doel, de noodwendigheid van dat eeuwige verlangen, eeuwig gebroken en eeuwig teleurgesteld, maar eeuwig herlevend, onsterfelijk als het leven zelf.... wat was er van dat verlangen, dat verwachten, naar wonderen die niet bestonden, naar een heerlijkheid die nimmer verscheen? Dat wat jonge levens vervulde en opzwol tot ze trillend en warm opstegen de wijdte in...., niets dan een overgeleverd misverstand...., een holte, een leegte, een ongrijpbaar niets....? O, het benauwde van alles te zijn en niets te begrijpen. Heieen kende al wel het verband tusschen begrijpen en zijn,