!6
daar mocht zien, nooit vroeg ze anderen, waarom hij er stond en wat hij er deed. Ze vroeg weinig naar de dingen, die ze zag, schoon ze veel opmerkte en nimmer iets vergat van wat ze eenmaal had gezien. Doch ze had voor zichzelf volkomen genoeg aan wat haar uit aanschouwing, klank en geur aanwoei en beving, hervoelde dat in eenzaamheid, klonk aan elk ding een vreemd en vluchtig beeld uit haar fantasie vast en bewaarde ding en beeld gezamenlijk in één enkele voorstelling, die dan eigenlijk een aandoening en geheel en al haar eigendom was.
Was Heieen het bruggetje over, dan moest ze een smal ingekneld huisje voorbij, waar een oud, halfblind dametje een leesbibliotheek] e hield. In een engen uitbouw lagen op een hellende plank de opengeslagen boeken ten toon gespreid. Bijkans eiken dag stond Heieen daar en zag er dezelfde boeken. Van sommige kende ze alleen het vergeelde titelblad, volbedrukt met ijle trekletters en het zwarte prentje er tegenover, van andere twee bladzijden ergens middenin. Weken aaneen lag dat alles daar onveranderd, dan las Heieen op een dag plotseling nieuwe dingen, zag onbekende prentjes, maar verheugde zich niet. Ze had zich aan de bekende prentjes gehecht en voelde zich vervreemd en tekort gedaan. Maanden achter elkaar zag Heieen in den benedenhoek van de toonplank, vlak tegen het raam, het prentje en den titel van een boek, dat ,,De Fonkelende Ster