142
op te doen, die haar tot inzicht en daarna tot rust zouden voeren. En als ze zichzelf zoo ernstig en gedwee zag zitten onder haar lamp, dan kwam het haar voor, alsof ze nu pas tot werkelijk onderricht was gerijpt en dat haar geest zich tegen het dorre schoolsche leer en, waar licht noch rust uit voortkomt had verzet, zooals een beest op het land zich afkeert van schadelijk en onheilbrengend gewas. Het verdroot haar sterk, dat ze zoo weinig wist, want ze was niet hoovaardig en onderschatte geenszins een ding omdat ze het niet bezat en ze bleef rusteloos bezig en greep gretig naar wat onder haar bereik kwam. Gansche avonden bracht ze zoo door in een aangename rusteloosheid, een zachtkoortsig gevoel, als iemand die zich reppen moet, maar dat gaarne doet voor een lokkend doel. Overal lonkten verschieten, overal wachtten haar openbaringen, ongelijk-schijnende dingen gaven voor wie ze te doorgronden wist, plotseling verwantschap te zien —, meer en meer begreep Heieen wat den mensch, die leeren en groeien wilde, vóór alle dingen te doen stond, onderscheiden en samenbinden, niet zich laten misleiden door een ver-lokkenden en troostenden schijn, doch moedig en koel door-tasten naar het echte wezen van de dingen en htm hoogere eenheid. Ze begeerde voor zichzelve waarheid, maar geen geluk.
Heieen las in die dagen veel boeken, die van de menschen om haar heen in hun in- en uitwendig leven met de grootste nauwkeurigheid verhaal