XVI.
LEEN leefde eenzaam en leed meer leed dan andere meisjes en jongens van haar jaren, die niet denken, maar genieten, en verder werken om hun leven te banen, doch ze kende ook in de momenten van innerlijke verzoeting een bijna woeste verrukking, die den meesten dier anderen ontgaat, en omdat ze jong was en bij al haar ijver nog maar weinig wist, liet ze zich door die verrukking misleiden tot de hoop dat ze ,,de waarheid" wel eens vinden zou.
Ze bleef vreedzaam leven in het huis, waaruit ze anderen om kleine grieven en oneenigheid na korter of langer tijd zag vertrekken, ze had daar een kleine kamer voor zich alleen en was zeer gelukkig met die eigen plek. In de avonduren zat ze daar vaak alleen. Ze las en leerde vlijtig om de geringe kennis van haar jonge jaren aan te vullen en wijsheid en verheldering uit geschriften