134
van ontbering en zelfvergetelheid, zooals heiligen en vromen die gepredikt hebben. Tot nu toe was dit alles willekeur en woord voor haar geweest. Begeerten alleen waren het groote kwaad, het groote gevaar, ze maakten den mensch afhankelijk van zichzelf en van anderen, voor elke waarheid blind, klonken hem vast in de aarde, roofden hem zijn vrijheid en zijn innerlijke kracht. Daarom wilde ze sober leven.
Naarmate Heieen nu met de jaren de woeste wanordelijkheid gewaar werd, die in het binnenste der afzonderlijke menschen heerschte, leerde ze beseffen, hoezeer het noodzakelijk was dat ze zichzelf en elkaar, althans wat het uiterlijk leven betrof, met ontzegging en bevel tot regelmaat hadden gedwongen. Ze had het kaartspel van levensregelen, dat haar in haar ooms huis met gestrengheid was bijgebracht, willen verachten als nutteloos, omdat haar eenvoud zooveel inner-׳ lijke verwildering niet had kunnen voorzien. Regelmaat van zijn bleek echter wel noodig —, doch als ze overal in de wereld, in degene die ze zag en te midden waarvan ze leefde en in de werelden, waar een nieuw soort boeken haar binnenvoerden, de meerderheid zich woedend zag werpen op eiken afzonderlijken mensch, die zich een eigen leven naar eigen vormen en met eigen regelmaat trachtte te scheppen en daarin onbedekt te werk ging, dan voelde ze scherp hoe dom en noodeloos wreed en buiten elke rede