133
denken kunnen, nam zij zich voor, haar eigen belang en haar eigen ij delheid aan zoo weinig mogelijk dingen te verbinden, ten einde veilig te zijn. Want waarom zou ze van nature beter dan anderen wezen? Ze wist alreeds te goed dat ze het niet was. Ze wist dat ze vrijer was, omdat ze haar juk in haar jeugd had gedragen, omdat haar toen alreeds was geleerd, nederig te zijn en te ontberen. Ze had haar geheele jeugd met haar meerderen verkeerd; met helden en heldinnen in boeken, ze bewonderd om htm dapperheid en hun zuivere deugd, hun edelmoedigheid bovenal, en zichzelve daarbij klein geacht; ze had haar heele jeugd alles ontbeerd, waar andere kinderen gretig naar zijn, omdat de ouderen hen gretig maken —, ze kende niet het genot van bezit, niet van onderscheiding, niet van aanzien in kleinen kring en begeerde het daarom niet. Ze begeerde slechts één ding te winnen: liefde —, en als ze dacht aan wat ze had gedaan jegens den ouden zangmeester en in den juweelenwinkel, dan wist ze dat daar dan ook haar zwakheid lag en dat van daar gevaren dreigden —, en velerlei verderf. En ze achtte zich niet beter dan anderen, niet onomkoopbaar, omdat haar prijs een andere was dan die der meesten.
Van overal kwam dezelfde waarschuwing af op Heieen, als zag ze het overal in woorden geschreven: dat ze niet begeeren zou. Ze begreep plotseling ten volle als in een openbaring den zin