HET HUIS IN DE WILDERNIS
„Dat dacht ik wel al,” riep Door even later, toen ze bij Nel in de huiskamer haar vader en haar broer Piet zag zitten. Die hadden de „aandoenlijke ouden” gezelschap gehouden en met verhalen van late tochten en malle avonturen van hun groeiende onrust afgeleid. Maar nu bekenden ze, dat ze zelf óók juist ongerust begonnen te worden....
En nog weer moest het hele avontuur worden oververteld, maar vlug, vlug, want thuis bij Door wachtte nog een ongeruste moeder....
Grootvader lachte dat zijn ogen overliepen bij het relaas van de „lijkenlucht” en de „verborgen springveren”, in de kwasten van het hout.
„Maar een schat hebben jullie intussen niet gevonden, is het wel?” vroeg hij en wiste zich de ogen af.
„Dat is te zeggen.... ik niet,” antwoordde Door héél lakoniek.
Iedereen keek verwonderd, maar Nel kneep achter grootmoeder om haar vriendin in de arm, met een kleur als een biet.
79