HET HUIS IN DE WILDERNIS
de gedekte tafel, Door moest met alle geweld tussen Sjoerd en Jeltje zitten.
„Ze heeft ons adres! Ze zal ons schrijven!” juichte Jeltje. „Die vriendschap is gauw gesloten,” lachte de schipper, een brede bonk van een man met een roodbruin, goedaardig gezicht.
Maar de meisjes stonden op.
„We moeten nu werkelijk weg.”
„Ik breng jullie thuis....”, kwam Dick ineens. En meteen kreeg hij een hevige kleur. Door keek lachend Nel aan. Nel had ook een kleur!
„Maar hoe kan dat nu, Dick? Ze gaan immers met hun eigen schuitje. Dan kun je toch niet meer terug.”
Even keek hij teleurgesteld, maar wist al dadelijk raad. „Ik neem ons schuitje op sleeptouw en kom daarmee terug!”
Aldus geschiedde.
Door stelde schertsend voor alleen in het achterste schuitje te gaan zitten, „ten einde de gedachtenwisseling tussen Stanley en Livingstone niet te storen,” en Dick kreeg alweer een kleur. Dan roeiden ze weg, nagewuifd en nageroepen door de kinderen.
Dick bleek ongeveer dezelfde toekomstplannen te hebben als Nel: hij wilde dichter worden. Maar geen bleke, saaie, die verder niets waard was —•, neen, hij wilde nog een heleboel andere dingen. Veel plezier maken, veel reizen, o van alles. Maar eerst moest hij, van het volgend jaar af, in de letteren gaan studeren!
„Vind je dat zó beroerd?” vroeg Nel, lachend om zijn sombere toon.
„Nu al niet zo héél erg meer!” En weer kreeg hij een kleur.
Uit het verdere gesprek bleek duidelijk, dat Nel met Dick al dezelfde afspraak had gemaakt als Door met de kinderen Bijlsma: elkaar eens gauw een lange brief te schrijven.
„Zijn we er nu al?” vroeg Nel, toen Door op een gegeven
77