HET HUIS IN DE WILDERNIS
en dan verbrak het geluid van een van de zoldering lekkende druppel die drukkende stilte, maar hoe naargeestig was dat geluid op zichzelf! En wat werden ze moe van dat staan aan het raam, elk voor een stukgeslagen ruitje, met als enige troost dat beetje frisse lucht.... want het uitzicht begon een kwelling te worden, als onbereikbaar eten voor een hongerige....
En bij pozen barstte Door in een droog krampachtig snikken uit, tot ook Nel zich niet meer goed houden kon. Stonden ze dan zo samen even te huilen, toch moesten ze plotseling weer vreselijk lachen, een zenuwachtige, dwaze lach....
„O Door, wat lijken we toch wel....”
„O Nel, hoe zal het nog aflopen, dit idiote avontuur...?” En minuten verliepen, die uren.... kwartieren, die dagen leken....
Tot dan eindelijk, eindelijk....
„Zeg, heb jij wel eens van „Hemelse Muziek” gehoord?” Zo placht Door naderhand nog dikwijls deze of gene te vragen, en dat werd dan altijd de inleiding tot een relaas van het avontuur.... Want het antwoord wachtte ze nooit af en ze zei er zelf dadelijk achter:
„Ik wel! Ik heb ééns in mijn leven „Hemelse Muziek” gehoord!”
Dat was die harmonica, die nu eerst heel, heel uit de verte over het water klonk en langzaam nader kwam!
„Nel.... hoor jij ook.... die harmonica?”
„Ja! Of Door.... zijn we misschien gek geworden.... en hebben we nu.... hoe noemen ze het ook.... hallucinaties....”
Maar Nel wist natuurlijk wel beter en ze was even „woest blij” als Door. Want elke seconde kwam de muziek dichterbij en nu werd ook heel duidelijk het plassen der riemen hoorbaar.... en stommelen zoals voeten in schuitjes stommelen.... en stemmen.
„Voorzichtig toch, Nel. Je kunt er immers niet door met je hoofd. Je schramt je oren, als je niet oppast!”
73