DE KLAS VAN TWAALF
„Hoe komen we eruit.... hoe komen we ooit weer hier vandaan?”
Nel hield zich uit alle macht nog goed.
„Kom, Door. Je doet of we hier voor ons hele verdere leven moeten zitten. Er zal toch wel eens eenmaal een melkboer of zo door de tocht komen roeien. Het is hier toch overal vol vee....”
Maar terwijl ze het zei, zag ze duidelijk, dat er in de tochten en sloten verderop wel schuitjes voeren, je kon de melkemmers als zilver zien fonkelen in de zon, en dat daar ook wel bij hekken en dammen de koeien stonden gegroept.... maar juist deze tocht was leeg en verlaten en al het vee had zich verderop verzameld. En langzaam, langzaam naderde de avond....
Door’s gedachten stormden middelerwijl vooruit naar de somberste mogelijkheden. Je zou zien, ze kwamen hier de hele dag niet meer vandaan, ze zouden in dit afgrijselijke hol moeten overnachten.
’En de andere dag...? O, had ze nu toch maar niet zo angstvallig het geheim bewaard, zodat geen sterveling nu ook maar kon vermoeden, waar ze waren en niemand zou weten, waar ze te zoeken. Verleden Woensdag nog, toen ze met Nel had staan overleggen hoeveel geld Dil-leman zou vragen voor de schuit, en Lien er ineens bij was gekomen «—, had ze ineens zo’n ontzettende zin gehad, Lien in het geheim te nemen, in strikt vertrouwen natuurlijk, alleen om haar verbijsterde gezicht te zien.... toen had een wenk van Nel de woorden, die al vlak achter haar lippen zaten, weer in haar keel teruggedreven.... in haar luchtpijp feitelijk.... Had Nel die wenk maar niet gegeven, dan wist Lien Doezer nu tenminste waar ze waren.... Wat een eenzaam, verlaten, ellendig gevoel gaf dat.... dat niemand in de hele wereld, van thuis niet en van school niet, kon weten waar je was....
Achter hen lag nu de lege kamer in doodse duisternis, de naakte, zwarte haard als een groot gapend gat, dat stank leek uit te ademen, en zo dodelijk stil was dat alles.... Nu
72