DE KLAS VAN TWAALF
was, hoe meer kans je ten slotte had op verborgen kostbaarheden, op verstopte schatten.
Buiten donderde het nu geweldig, de slagen rolden aan, knetterden los, verklonken naar alle zijden, bijna zonder tussenpozen. Rosé en paarse lichtgloeden drongen door de kleine, stoffige ruitjes der hoge, smalle ramen met brede vensterbanken. Het was alles onbeschrijflijk verwaarloosd en vuil, maar de vensterbanken waren van eikenhout met ingesneden ranken en bloemen en ook de vloer leek solide en tamelijk gaaf. Misschien.... misschien.... wie weet wat er verborgen zat in die gesloten kasten, verstopt achter bint en beschot.
Ja, wie weet.... maar waar ooit zouden ze de moed van-'daan halen, de deuren open te trekken.... want wist je wat je te zien zou krijgen.... bij zó’n gruwelijke stank...? Dan ineens begon Door luidkeels te lachen en wees naar de gapende zwarte haard onder de brede, donkere, vervuilde schouw.
„Kijk eens, Nel, daar liggen ze, daar liggen de lijken!” Nel kwam naderbij en zag het nu ook.... Een stuk of tien, twaalf tot een primitief oventje gestapelde grote stenen, verkoolde overblijfselen van hout, wat sintels en as.... en in de donkerste hoek vlak onder het schoorsteengat een hele massa afval van vis, koppen, graten, ingewanden, die daar waren achtergelaten en nu lagen te rotten.
„Een vissers-bacchannaal!” riep Door.
„De Leidse Peuëraar!” lachte Nel.
En al hun moed was teruggekeerd.
Terwijl nu buiten het onweer woedde met vlagen van wind, die de binten deden kraken, begonnen de meisjes hun onderzoekingstocht door het bijna donkere huis. Ze klopten tegen de beschotten, dat het stof eruit wolkte, stampten op de vloeren, doorsnuffelden kasten en hoeken. Op elke kwast in het houtwerk drukte Nel uit alle macht haar duim —-, achter zulke kwasten zaten immers vaak geheime springveren verborgen! Ze kende wel ti<~ twaalf romans, waar zo iets in voorkwam: geheime
68