DE KLAS VAN TWAALF
Wie bij toeval een zuster of een vriendin in de hogere klassen had zitten kende al de meeste van zijn eigenaardigheden eer ze op school kwam. Sommige woorden mocht je bij hem niet gebruiken. Over „verscheidene mensen” mocht je bijvoorbeeld niet spreken. „Verscheidene mensen” zijn dode mensen,” beweerde hij. „Leuk” was ook uit den boze. „Leuk” beduidt „lauw”, zei mijnheer Blom, dus een „leuk boek” is onzin. En als iemand bij het „mondeling weergeven van het gelezene” soms zei: „Maar haar man, die dacht....” of zo iets, dan begon hij ineens te zingen van „Jan, die sloeg Lijsje, en Lijsje, die sloeg Jan....”, want je moest zeggen: „Maar haar
man dacht..... zonder „die” ertussen!
Hij hield er, vooral als hij woedend werd, een paar prachtige scheldwoorden op na, zoals „ellenlange ellendeling” en „meesmuilende uil”, maar hij moest er zelf altijd om lachen en dan was het meteen met zijn woede weer uit. Zijn grote trots was, dat hij ongelijk kon bekennen. „Zo oud als ik ben,” zei hij dan. De baas bekende nooit ongelijk, al was het met klompen aan te voelen dat hij zich had vergist. Hoogstens zei hij zo’n beetje snauwerig: „Hou er nu maar over op.” Maar mijnheer Blom had eerlijk toegegeven, dat het „meepraten van kinderen” hem erg was meegevallen.
Zo was dan de bibliotheek een prachtige collectie boeken rijker geworden. Mijnheer Adelink had de lijst aan mijnheer Ruysch gestuurd. Je kon toch maar zo niet Hendrik zeggen!
Die was nu allang weer weg, die zat in Parijs en in Londen en in Zwitserland —, verbeeld-je, als je opgevoed bent in het weeshuis aan het Oudveense Pad! — om zo veel mogelijk plezier te maken, eer hij weer terug moest naar China en hard aan het werk.
Nel van Zanten was natuurlijk door al het voorgevallene romantischer dan ooit gestemd. Als zulke dingen konden gebeuren, mocht je dan niet alles van het leven verwachten? Behoorde er dan iets tot de onmogelijkheden? En
64