HET HUIS IN DE WILDERNIS
zó mooi als het was. Maar natuurlijk had hij het toch aangenomen en nu lag het opgevouwen in de grote antieke kast, dik in de kamfer, met zesdubbele papieren en daar nog weer een linnen hoes omheen. En juffrouw Rika vond het haast zonde om het uit te pakken, als iemand het bekijken wou.
Mijnheer Adelink had van het geld een groot deel aan het tot dusver noodlijdende bilSliotheekfonds gegeven, om nu eindelijk eens flink wat mooie, nieuwe boeken te kunnen kopen. En dat had hij gedaan op een manier, zoals nog nooit eerder op de school was vertoond en waar het hele stadje over had gesproken: hij had een commissie benoemd om de boeken te kiezen, en voor die commissie had hij uit elke klas een leerling gekozen — en natuurlijk was Nel voor hun klas, de tweede, gekozen. Dat vond iedereen billijk, omdat Nel het meeste verstand van boeken had. En ze hadden dol-gezellige vergaderingen gehad in het priëel achter in de tuin bij mijnheer Adelink en noemden zich daarom dan ook het ,,priëel-comité” en het was zó aardig geweest, dat zelfs mijnheer Blom, de Nederlandse taal-leraar, zich al vrij gauw met dat „meepraten van kinderen” had verzoend. Mijnheer Blom was trouwens niet zo kwaad als hij zich graag voordeed. Hij leek een beetje op Nel’s grootvader, klein, breed, altijd heel deftig in „geklede jas” met twee rijen lakense knopen, en hij had net zo’n baardje, dat er uitzag of het van geplozen tabak was nagemaakt. Maar hij was veel vinniger dan de oude heer Van Zanten en hij kon heel streng zijn als hij wou. Andere keren kon hij dan weer heel aardig praten over al de beroemde mannen, die hij had gekend en nog kende —, hij bewaarde twee eigenhandige brieven van Nicolaas Beets en was heel familiaar met Jan ten Brink! De meisjes van de vorige vierde hadden hem het vorig jaar met Jan ten Brink in druk gesprek gezien, toen die grote man een lezing hield voor „het Nut,” waar ze allemaal een kaart voor hadden gekregen.
63