DE KLAS VAN TWAALF
die hem die middag voor de school had zien staan, als een heer van een modeplaat, in een deftig grijs pak en glimmend hoog boord en met naaldfijne, lange punten aan zijn prachtige, zijige bruine snor!
Ze kwamen met mijnheer Adelink van het botaniseren terug, door en door warm en moe, want het was een stralende hete einde-Juni-dag, maar ook heerlijk-verza-digd van zon en groen en gloed en zilverblanke water-glans, en kwamen met stoffige schoenen aan zware voeten aangeslenterd..., daar zagen ze hem staan.
„Een heer uit een boek!” riep Nel. „Wat zou hij bij ons op het schoolplein te maken hebben?”
En mèt dat ze het riep, daar kwam hij aan en liep lachend met uitgestrekte handen naar mijnheer Adelink toe en mijnheer Adelink keek één ogenblik beteuterd, toen nam hij zijn sukkeldrafje en ze stonden tegenover elkaar en schudden elkaar de hand en lachten met woorden van grote verwondering en de klas stond er dodelijk-nieuws-gierig, maar tegelijk vrij onnozel om heen en grinnikte fnaar wat mee, zoals je nu eenmaal doet als je anderen ziet lachen, ook al weet je niet waarom....
Toen werden ze allemaal voorgesteld aan de fijne meneer, en hij vertelde zelf. dat hij Hendrik Ruysch heette en als weesjongen op hun school was geweest. Uit de vierde klas was hij weggegaan, een neef van zijn vader had hem uit China geschreven, dat hij een kans voor hem zag om daar vooruit te komen, maar dat hij hem niet al het benodigde geld voorschieten kon. Hij moest een deel ervan bij elkaar zien te krijgen. Dat had mijnheer Adelink hem toen geleend en nu kwam hij zelf het geleende geld terugbrengen, het kon er rijkelijk af, hij had daar in China hard gewerkt en veel verdiend. En ook een prachtig Chinees tapijt had hij meegebracht voor mijnheer Adelink, die het bijna niet aannemen wou. Hij vond het veel te mooi voor het eenvoudige huisje, waar hij als kinderloos weduwnaar met een oude huishoudster woonde, het hoorde daar niet, het hoorde in een museum,
62