IN DE KNOEI
De meisjes die heen en weer reisden, uit deze klas dus de nichtjes Doezer en Marie Mol, gingen altijd tussen de schooltijden in de wachtkamer een boterham eten en het was al jaren lang de gewoonte dat de vriendinnen haar dan kwamen gezelschap houden. Dikke juffrouw Waag-meester, die het buffet bediende, vond dat goed en zelfs wel gezellig, ook niet helemaal onvoordelig, want ze „gebruikten” wel eens wat, en zo was dan de derde-klas-wachtkamer sinds jaar en dag de vergaderzaal voor de meisjes van de „Nor,” waar elk der vier klassen haar eigen terrein had. Ze aten er krentenbolletjes uit papieren zakjes en steevast mikte elk, die de controle passeerde, haar tot propje verfrommeld zakje tegen de mopneus van Sattelmeyer, de piepjonge controleur met zijn onschuldige, lachende blauwe ogen, die alles goed vond, alles van de meisjes verdroeg en door juffrouw Waagmeester met allemaal tegelijk werd „geplaagd”, hoewel het heette, dat hij „verkering had”. De groten uit de derde en de vierde, die al „kwekeling” waren en opgestoken haar droegen, deden aan die dartelheden van propjes-gooien natuurlijk niet meer mee.
Door Siegenbeek had het klaargespeeld: ze waren allemaal gekomen. Ze had namelijk „bovennatuurlijke onthullingen” beloofd. Als een prinsesje, dat verdwaald is in een achterbuurt, zo keek Gien de derde-klasse wachtkamer rond, onschuldig-verbaasd, maar Leida spreidde met ophef haar boekenzeil over de houten bank, eer ze zitten ging, en trok een vies gezicht. Ze was meegekomen, omdat Door, behalve de „bovennatuurlijke onthullingen”, ook nog had aangekondigd, dat er niet alleen iets zou worden gevraagd, maar dat er ook iets zou worden aangeboden!
„Jullie begrijpt natuurlijk,” begon Door Siegenbeek, „dat Nel moet worden geholpen. Ze zal ongetwijfeld eenmaal de roem worden van onze school. Ik spreek hier ook voor mijzelf. Wordt haar talent in de kiem gesmoord, dan gaat ook mijn kans op roem daarmee te gronde! Want zoals
49
De Klas 4