gilla, opdat de fijne, gewijde cedergeur daarvan nooit zou wijken.
Terwijl ze aten, vertelde moeder, dat de Rebbe bericht had, te zullen komen Megilla-lezen.
״Is de Rebbe dan niet naar z'n dochter?" informeerde vader.
״Nee. Ze hebben daar een Poeriemfeest, met allemaal jongelui en daar had hij geen lust aan."
״'t Is mij best," zei de vader.
De kinderen vonden in het komen van den Rebbe iets, dat de plechtigheid en de feestvreugde verhoogde en ook Daantje voelde zich zachter gestemd jegens den ouden man, die hem had voorgesproken bij den Opperrabbijn en hem met rust liet op 't Jodenschool, zoodat hij daar nu zelfs een enkele maal z'n huiswerk kon maken.
Dadelijk na den eten kwam de Rebbe.
De vader begroette hem vriendelijk-familiaar, maar eerder neerbuigend dan met eerbied. De Rebbe, een Oude weduwnaar, trok voor zijn velerlei diensten aan de kille maar een bitter klein jaarloon, waarvan hij niet kon rondkomen, en dat de gemeentenaren aanvulden door ״metono's", vrijwillige gaven van een paar kwartjes of een gulden met Rousi-Hasjono en met Poeriem. Maar bij dien sinds jaar-en-dag bestaanden misstand van fooiengeven, boette de Rebbe dan ook z'n laatste beetje prestige-van-geestelijke in. Het stak hem wel, den ouden man, die zich gevleid voelde door den naam van Joden-do-miné, welken hem de niet-Joden gaven, en die zich den collega achtte van predikant en pastoor, zonder echter in dier welstand en maatschappelijk aanzien te kunnen deelen. De ״vrijen" in de kille namen een loopje met zijn vermaningen en de vrees voor de ״me-tono" die op 't spel stond, hield hem terug van al te scherpe aanmerkingen op hun achteloosheid en ritu-eele misdrijven.
71