VIII
De zusjes kwamen er, een paar dagen later, uit 't Jodenschool mee thuis. Met de boodschap, dat den volgenden Zondag de Opperrabbijn zou komen in-specteeren en dat ze dien dag allemaal in hun Sjab-beskleeren en netjes gewasschen en gekamd moesten verschijnen.
״Zei-die dat?" vroeg Daantje norsch, ineens opkijkend van z'n leerboek, waarmee hij vlak bij de heete kachel zat.
״Die — die", herhaalde vader, kwaad, ״wat beduidt ״die"? Je kunt toch wel anders over den Rebbe spreken."
Daantje antwoordde niet. De zaak was hem te onverschillig om erover te praten. En Roosje snapte ook al door, blij met alles, dat afwisseling en emotie gaf.
״Dan krijgen we bolussen, als we verhoogd zijn!"
״Zorg daar dan maar voor!" vermaande vader, ״heb jullie misschien nog wat na te zien?"
״Ik niet," riep Roosje, ״'k ken me vijftien brooges, me vertalen, me feest-en-vastendagen, 'k word vast verhoogd."
״En jij, Esther?"
״Ik?" hervroeg die, traag.... ,och, iedereen wordt ommers verhoogd. Ik kan die dingen nou eenmaal niet onthouden."
De vader bromde wat, maar hij zei niets. Met de meisjes nam hij 't niet zoo nauw. Als die maar getrouwelijk leefden naar de Joodsche plichten in 't dagelijksch leven, dan was 't al voldoende.
״Jij mag je dan welleris oefenen, je hebt héél wat verzuimd de laatste weken."
De jongen bij de kachel merkte volstrekt niet, dat die ontevreden woorden tot hem gericht waren. De moeder keek van de kous, die ze stopte, even op,
54